Dwingende controle is van buitenaf niet vast te stellen, het dient via de getuigenis van degene die het ondergaat herkend te worden. Omdat het om een patroon van geweld gaat en niet om enkele incidenten, is (voorzichtig) doorvragen van belang.
Slachtoffers (zowel vrouwen als mannen) zoeken soms jarenlang naar goeie hulp, maar omdat ze zelf niet precies weten waar ze in zitten is het voor professionals in eerste instantie moeilijk vast te stellen wat er gaande is of is geweest. Het komt zelden voor dat een slachtoffer op rustige wijze een helder en coherent beeld schetst van de situatie; en juist dat is een symptoom van dwingende controle. Als professional moet je als het ware een puzzel leggen van wat er aan de hand is. Een cliënt die getuigt over dwingende controle doet dat stukje bij beetje, schoorvoetend. Het is geen kant en klaar verhaal. Hij of zij twijfelt vaak enorm aan de eigen beleving. Soms is die beleving volkomen onderdrukt. Er zijn echter verschillende signalen die duidelijk maken of de cliënt te maken heeft (gehad) met dwingende controle.
1. Geen directe oorzaak van ernstig klachtenbeeld zichtbaar

Dwingende controle veroorzaakt ernstige symptomen. Het dagelijks functioneren van slachtoffers staat hierdoor flink onder druk, wat hen alleen maar onzekerder maakt. Cliënten hebben een diep gevoel van wantrouwen en een schrijnend tekort aan zelfvertrouwen. Allerlei klachten kunnen hen parten spelen. Ze hebben vaak moeite met zichzelf en het leven, of ze nu succesvol zijn of niet. De immer latent aanwezige dreiging van psychisch geweld maakt dat slachtoffers vaak hyperalert en/of angstig zijn, maar waarom ze dat zijn ontgaat hen. Mede daardoor wijten ze de stress die ze voelen aan zichzelf of aan praktische omstandigheden (een verhuizing, iets op het werk, etc).
Door de onveiligheid die cliënten (hebben) ervaren staat hun systeem voortdurend ‘aan’. Deze hyperalertheid, ook wel hyperarousal genoemd, kan zich uiten in een hoge ademhaling, gejaagdheid en het vermijden van oogcontact. Of in heel snel praten, en een chaotische gespreksvoering (van de hak op de tak springen) en paniek. Bij andere cliënten is er juist een bepaalde gelatenheid en vlakheid, die voortkomt uit het vele dissociëren (hypo-arousal).
Cliënten kunnen door de jarenlange (onoplosbare) stress overgevoelig worden voor licht, geluid en andere zintuiglijke gewaarwordingen. Zij verdragen hierdoor nog maar weinig prikkels en raken om het minste geïrriteerd of afgeleid. Sommige cliënten kunnen snel getriggerd raken, d.w.z. hevig reageren op een bepaalde blik, beweging, persoon, of geluid, omdat dit een traumagerelateerde prikkel betreft.
2. Zichzelf als de kern van het probleem zien
Door de jarenlange gaslighting zijn cliënten zichzelf als de kern van het probleem gaan zien. Ze twijfelen voortdurend aan hun eigen beoordelinsvermogen: ‘Het lijkt wel alsof ik gek/labiel/zwak/gestoord ben’. Ze zien zichzelf vaak als overgevoelig, omdat de pleger hen dat heeft doen geloven. ‘Het is toch niet normaal dat ik…?’ Ze hebben geleerd om de schuld bij zichzelf te leggen. Sommige cliënten praten op een verontschuldigende manier: ‘Ja, ik weet niet hoor… / Ik hoop dat je het niet erg vind dat…’ Ze hebben geleerd al bij voorbaat sorry te zeggen. Slachtoffers zijn als het ware ‘verlamd’ door schaamte en losgekoppeld van hun ware gevoelens. Dissociatie komt veel voor bij deze groep cliënten.
3. Immorele en schokkende gebeurtenissen worden als normaal ervaren
Cliënten proberen te begrijpen wat er gebeurt of gebeurd is en zijn verward. Ze hebben geen zicht meer op wat normaal is en wat niet; ze zijn van hun innerlijke toets afgehaald. Doordat hun beleving structureel ontkend of gebagatelliseerd wordt of werd, kunnen ze een schokkende situatie keer op keer beschrijven maar zelf niet de koppeling maken dat het hier om zeer destructief gedrag gaat. Ze hebben het nodig om hun situatie te toetsen en een normale, afgestemde reactie te krijgen van een gezond mens.
Er kunnen heftige emoties spelen waar cliënten zich voor schamen, omdat ze in hun relatie ook op die emoties veroordeeld zijn. Terwijl die meestal een normale reactie zijn op de abnormale situatie waarin ze moeten (hebben) overleven.
Vaak worden schokkende acties van de pleger met grote afstand of vol schaamte en zelfbeschuldiging verteld. Dit is een symptoom van ernstig trauma. Ook is het ‘goedpraten’ van acties van de pleger een signaal (zie ook traumabonding).
Zo’n slachtoffer vertelt bijvoorbeeld zakelijk ernstige dingen die de ander hem/haar aandoet of aandeed en tegelijkertijd is er sprake is van een grote loyaliteit naar de dader. Dan is er waarschijnlijk sprake van het Stockholmsyndroom; het slachtoffer is als het ware in de realiteit van de dader getrokken. Men vertelt bijvoorbeeld vrij lugubere dingen zonder te beseffen dat dit ontoelaatbaar is, geen normaal menselijk gedrag is. En men praat dit gedrag goed en neemt zelf de verantwoordelijkheid (‘Ik had dat ook niet moeten zeggen, natuurlijk moest hij mij slaan.’).
IRIS KOOPS
4. Wantrouwen naar zichzelf en anderen
Cliënten durven nauwelijks meer op zichzelf of anderen te vertrouwen. Veel cliënten kunnen niet meer gewoon naar iemand luisteren, maar zijn continu alert op wat die ander nu ‘werkelijk’ zegt (een achterliggend, bedekt verwijt bijvoorbeeld) en angstig dat er escalatie volgt. Ze zijn beducht op tekenen van dubbelzinnige communicatie met achterliggende dreiging, ook bij mensen die geen destructief gedrag vertonen. Cliënten lijken paranoïde gedachten te hebben, die zij zelf ook veroordelen. Deze gedachten zijn echter meestal directe getuigenissen van hoe ver de pleger over de grenzen van de cliënt is gegaan en van hoeveel controle hij of zij had. De angst vertelt hoe bedreigd de cliënt zich vaak (terecht) voelde.
Vaak zien behandelaren de symptomen bij cliënten als onderdeel van een psychiatrische stoornis in plaats van een normale reactie op een zeer ongewone en destructieve situatie (die nog steeds plaats vindt of tot het verleden behoort, maar nog steeds doorwerkt). Bij dwingende controle is die dreiging immers structureel aanwezig.
5. Sterk verminderde autonomie
Slachtoffers van dwingende controle worden een schim van zichzelf. Ze maken tijdens een destructieve relatie een terugtrekkende beweging in al hun leefgebieden: van minder tot geen contact met hun eigen netwerk, beëindigen van een hobby of baan die ze al jaren uitoefenden, vervlakken van hun gevoelens, gebrek aan zelfzorg. Ze hebben al hun energie nodig om de relatie vol te houden, waarbij ze vaak geen mogelijkheid zien los te komen van de pleger. Bij veel cliënten komt deze gedachte niet eens meer op.
Dwingende controle tast het gevoel van basis van cliënten aan. Velen zijn erg afhankelijk geworden van de mening en goedkeuring van anderen, en dit komt ook bij een professional naar voren. Sommigen stellen veel en vaak hulp- en adviesvragen. Ze kunnen zich aan een professional vastklampen of deze juist verstoten en dan daar weer op terugkomen. Dit gedrag moet niet verward worden met een borderline- of afhankelijkheidsstoornis: de gevoelde afhankelijkheid is opgeroepen en gecultiveerd door de dader.
6. Opgezadeld met destructieve situaties
Dwingende controle heeft een ontwrichtend effect op het leven van het slachtoffer. Een deel van de slachtoffers wordt opgezadeld met langdurige destructieve situaties. Veel ouders met een destructieve (ex-)partner zitten of zaten in een hoogconflictscheiding, hebben jeugdzorgtrajecten lopen of zijn in rechtszaken of andere procedures verwikkeld met hun (ex-)partner rondom voogdij, bezoekregeling, financiën, woon- en verblijfplaats of alimentatie. Stalking door hun (ex-)partner komt ook voor net als andere vormen van partnergeweld en/of kindermishandeling zoals ouderverstoting, seksueel geweld, financieel misbruik etc. Dit zijn duidelijke signalen van een mogelijk destructieve relatie.
Op het werk komen vaak langdurige arbeidsconflicten voor, spreken we over teams die verwaarloosd zijn of een afdeling waar een angstcultuur heerst of waar collega’s gepest of geïntimideerd worden.

7. De (ex)partner of ouder geeft aan dat behandeling noodzakelijk is
Gestuurd zijn door de partner of ouder kan een signaal zijn van dwingende controle. Hier vindt immers de omkering plaats; ‘Jij bent het probleem’. Vaak wordt dit gebracht als zorg. ‘Er is iets mis en ik weet niet wat, maar mijn partner is bezorgd om me’.
Als de relatie- of gezinstherapie, arbeidsbemiddeling of mediation niet gelukt is en dit allemaal aan de cliënt zou liggen, dan wordt deze naar therapie gestuurd om iets aan de eigen houding te veranderen. Dit zien we ook terug bij veel kinderen en jongeren, die traumasymptomen en andere signalen laten zien die verwijzen naar een mishandelende ouder, maar zelf als ‘probleemgeval’ worden behandeld. De klachten worden dan aan deze kinderen zelf gewijd, en er wordt snel een label geplakt als adhd, add of autisme. Traumasymptomen worden niet afdoende (h)erkend.
8. Een lange geschiedenis van niet-werkend of niet-passende hulp
Vanwege hun persoonlijke problematiek hebben cliënten vaak een lange geschiedenis in de hulpverlening, de complementaire zorg of met zelfhulp, soms al tientallen jaren en bijna altijd zonder veel succes. Vaak hebben ze in de hulpverlening allerlei misdiagnoses gehad (bijvoorbeeld trekken van een borderline-, bipolaire, depressie-, angst- of afhankelijkheidsstoornis) terwijl er feitelijk trauma of C-PTSS ten gevolge van dwingende controle aan de orde is. Uitvragen van de hulpverlenings- en zelfhulpgeschiedenis is bij deze cliënten van extra belang.
Voorbeeld van dwingende controle in partnerrelatie:
https://www.ggztotaal.nl/nw-29166-7-3816966/nieuws/ik_wil_niet_negatief_zijn_over_mijn_man.html
voorbeeld van dwingende controle in ouder-kindrelatie:
https://www.ggztotaal.nl/nw-29166-7-3904829/nieuws/kan_dit_waar_zijn_dwingende_controle_in_de_praktijk.html
Het belang van signaleren
Het gaat bij dwingende controle om een patroon, niet om een geïsoleerd incident. Door het zien van de onderlinge verbanden kan worden vastgesteld of er inderdaad sprake van is (geweest). Doorvragen naar wat slachtoffers overkomt of overkomen is, is essentieel.
Als blijkt dat de cliënt op dit moment vastzit in een destructieve relatie, dan luistert de aanpak hiervan heel nauw. Erop aandringen dat de cliënt de relatie onmiddellijk verbreekt kan juist averechts werken. Het slachtoffer kan de begeleiding direct beëindigen, waardoor zijn of haar onveiligheid enkel toeneemt. Slachtoffers van dwingende controle zijn succesvol door de pleger gebonden en vaak heel loyaal aan hem of haar. Om dit te kunnen doorgronden is inzicht in de traumabond en het stockholmsyndroom essentieel: een intensieve hechtingsvorm die ontstaan in een ongelijkwaardige, onveilige relatie. Het loyaal zijn aan de pleger zorgde voor een relatieve vorm van veiligheid. De cliënt moet er dus zelf aan toe zijn afstand te nemen van mishandelende partner of ouder.
‘Het slachtoffer neemt het perspectief van de dader over, omdat dit het enige perspectief is dat nog toegankelijk is. Daarbij lijkt het denken vanuit de dader de overlevingskans te vergroten. Lang niet alle daders doen hun slachtoffer ook daadwerkelijk fysiek wat aan. Veel daders dreigen hier wel mee, en hebben zo hun slachtoffer volledig onder controle. Het slachtoffer probeert elke crisis te bezweren door het goede te zeggen, hem niet boos te maken, potentieel vervelende situaties te voorkomen. Mensen (vrienden, familie) die het slachtoffer proberen te helpen zijn zo’n potentieel ‘lastige’ situatie. Want de dader wordt alleen maar woedend als bijvoorbeeld een kennis tijdens een toevallige ontmoeting vraagt of het wel goed gaat. Het slachtoffer raakt dus niet alleen geïsoleerd doordat zij het perspectief overneemt van de dader en alle andere perspectieven onbewust weigert, zij zal zelfs iedereen bij zichzelf en de dader weghouden, om te voorkomen dat de dader woedend wordt’.
IRIS KOOPS (Je leven in eigen hand)

De afwisseling van negatief en positief gedrag werkt heel desoriënterend en is de belangrijkste oorzaak waardoor een traumabond ontstaat . Op onverwachte momenten is de pleger ineens behulpzaam, geïnteresseerd, zorgzaam. Hierdoor twijfelen slachtoffers of de negatieve voorvallen wel echt hebben plaatsgevonden en voelen ze zich schuldig als ze twijfels hebben aan de relatie. Ook hebben zij hard gewerkt om de relatie tot een succes te maken (wat precies de bedoeling was van de pleger). Dat dit maar niet lukt zien zij als een bewijs van hun eigen falen.
Signalen dat bij het slachtoffer traumabonding speelt:
- heeft de neiging de pleger te verdedigen, heeft medelijden met hem/haar
- heeft diens perspectief op situaties overgenomen
- maakt excuses voor de pleger
Voor meer informatie, zie ‘bij het verbreken van een relatie’
Copyright © 2024-2025 Iris Koops. Alle rechten voorbehouden